Rouke Broersma (1940 Amsterdam). Woont sinds 1975 in Bunne. Onderwijs-loopbaan (schoolmeester, leraar, pabo-docent) van 1960-2001. Publiceerde in de jaren zeventig: verhalen, gedichten (De Hoge Veluwe en andere toponiemen), een novelle en een roman (De put). In de jaren tachtig en negentig: onderwijspublicaties.
De afgelopen tien jaar:
1. Drèentse Schrieverij, een Drentse literatuurgeschiedenis en de bloemlezing Scheupers van de taol.
2. Essays en gedichten, onder andere in het tijdschrift Roet.
3. Publicaties over het Freinet-onderwijs en Freinet, waaronder Tony de Wees (de vertaling van een kinderboekje van Freinet, met autobiografische trekjes) en Célestin Freinet, een pedagoog voor onze tijd (vertaling van de Freinet-biografie van Michel Barré).
De bundel liep niet goed en na een paar jaar verwees de uitgever de resterende helft boekjes naar de versnipperaar, tenzij ik bereid was ze tegen transportkosten af te nemen.
Zo gebeurde. Zo nu en dan deed ik een bundeltje cadeau, maar er komt een eind aan verjaardagen en jubilea. En langzamerhand ontgroeide ik aan mijn geesteskinderen.
Ik besloot de bundeltjes bij het oud papier te doen. Maar daar dacht Jelly anders over, zoals kort geleden bleek: ze borg ze weg op zolder, achter het knieschot,
zoals ik de gedichten in een donker hoekje van mijn bovenkamer opsloot.
Een jezusleven later stond ik voor het standbeeld van Christiaan de Wet, waarover ik ooit dit leesteken- en hoofdletterloze, vrijzinnig rijmend shakespeare-sonnet had geschreven:
standbeeld van christiaan de wet
Op uitnodiging van Dick vd Klis, een van de Vrienden van De Hoge Veluwe, maakte ik, samen met broer Jaap, een deel van vier literaire tochten door het park die komend voorjaar
iedereen kan doen aan de hand van een boekje dat verschijnt in de bekende reeks Literaire wandelingen van uitgeverij Lubberhuizen. Onze tocht eindigde bij de tentoonstelling in
het Bezoekers-centrum: twaalf grote foto’s en panelen met daarop teksten van diverse auteurs, waaronder het hierboven geciteerde.
Thuis hoorde ik van Jelly dat zij de bundels had bewaard en toen pas drong tot me door dat ik vandaag iets belangrijks had meegemaakt. Niet alleen een soort verlaat eerherstel
dat me te beurt viel, weliswaar niet vanwege de directie maar wel bij monde van de Vrienden van de De Hoge Veluwe, en ook niet alleen vanwege de prominente plaats die mijn gedichten
in de literaire routes en op de tentoonstelling innamen – dat ook natuurlijk – maar vooral dit: mijn geesteskinderen die ik min of meer was vergeten, had verwaarloosd,
misschien niet had verstoten maar wel was ontgroeid en zo ongeveer had onterfd, stonden opeens voor me, blijkbaar springlevend. En wat had ik ze te zeggen? Hield ik nog van ze? Moest ik ze heradopteren?
Vandaag heb ik ze uit de doos gehaald, afgestoft, van muizenpoepjes ontdaan, de ontoonbare terzijde gelegd. Tijdens dat reinigingsproces kwam ik, geloof ik, gaandeweg met ze in het reine.
Of was dat al eerder gebeurd?
Nu nog een goeie bestemming: lezers.
Uit de flaptekst van
DE HOGE VELUWE EN ANDERE TOPONIEMEN, Brugge 1973)
(...) Mijn ouders namen mij en mijn broers vroeger vaak mee naar De Hoge Veluwe, 'Nationaal Park', voegde ik er voor mezelf trots en niet- begrijpend aan toe.
Later zette ik deze tradtitie voort. Met Jelly, Frank en Albert. Een van die tochten (maar eigenlijk alle vorige daarbij inbegrepen) leidde tot een tekstenreeks in gematigd nieuw-realistiese trant: DE HOGE VELUWE EEN REPORTAASJE VOOR DAGJESMENSEN,
gepubliceerd in het Vlaamse tijdschrift 'Dietsche Warande & Belfort' (september 1972).
Eenmaal zeker van publicatie begon ik aan een bewerking, vervuld van afkeer en woede. Weg met de dichterlijke grap, het understatement, het geBudding' en geSchipper, het getekst en het geready-made en alles wat gebrek aan wezenlijke deernis, mededeelzaamheid en engagement moet verbergen.
Informatie over deze actuele expositie in het bezoekerscentrum van De Hoge Veluwe.