Lentepaar in Basho’s ven
Gister nog inktzwart,
Voor jou kniel ik, doop
En opeens zeilt nu
drijven naar elkaar,
Adriaan liet me een van zijn etsen liet zien.
“Weet je bij welk gedicht dit hoort?” vroeg hij.
“Aan die zwaan te zien, bij Lentepaar in Basho’s ven. Hij is mooi”, antwoordde ik.
Hij glunderde even, maar ging bedachtzaam verder:
“Nu zou jij graag horen dat ik jouw gedicht mooi vindt en dan is iedereen gelukkig, maar daar kopen we niks voor. Er is iets met dat gedicht.
Het heeft vier strofen en volgens mij hebben ze alle vier de vorm van een haiku …” .
Ik wou iets kribbigs zeggen, in de trant van: Knap van je dat je dat …, maar Adriaan ging al weer verder:
“Volgens mij is een haiku een compleet gedicht van …eh drie regels en …”
“… in totaal 17 lettergrepen”, vulde ik snel aan, “en de eerste telt 5, de tweede 7 en de derde weer 5 lettergrepen”.
“En dat is alles?” vroeg hij stekelig.
“Nou niet helemaal. Het mooiste is als die drie regels uit één zin bestaan die samen een natuurbeeld oproepen.
Het liefst zonder commentaar, zonder boodschap of moraal. Dat wil zeggen die wordt niet uitgesproken, die moet de lezer eruit halen. Neem bijvoorbeeld Basho’s beroemde:
Waar gaat dit over, wat wil de schrijver zeggen? Daar zijn talloze verklaringen voor gegeven. Wat moet die kikker in dit gedicht, wat heeft het geluid van water ons te vertellen?
En vooral, die oeroude vijver, waar staat die voor, is het een symbool, van wat?”
“En daar heb jij vast het antwoord op gevonden!” merkte Adriaan ironisch op.
“Nu je het zegt, ja! Maar dan wel mìjn antwoord. En dat is mijn gedicht. De haiku-vorm is een eerbetoon aan Basho.”
En met zijn hand over de etsplaats strijkend, zei Adriaan:
“En dit is mijn antwoord”.